Bezinning Heilig Avondmaal (juli 2018)

4. DE STRUCTUUR VAN DE MAALTIJD VAN DE HEER

Aan de Maaltijd van de Heer zijn zowel Jezus Christus als de leden van zijn gemeente present en actief. We zien gelovigen samenkomen die brood en wijn op tafel zetten, God loven en danken, zich rond de tafel scharen, samen nemen en geven, eten en drinken en gedenken hoe Jezus Christus zijn leven voor hen gegeven heeft. Vanuit de instelling van de Maaltijd door Jezus Christus en vanuit zijn kruis, opstanding en (tweede) komst, verstaan en geloven we, dat het de levende Heer zelf is, die hier zijn volgelingen aan tafel nodigt en maaltijd met hen houdt. Deze maaltijd van de gelovigen is de Maaltijd van de Heer. In deze Maaltijd wordt de gemeenschap van Christus met zijn gemeente zichtbaar en voelbaar in ons lijfelijk bestaan op deze aarde en in verbondenheid met heel zijn lichaam, de wereldwijde kerk. De Maaltijd is niet een herdenking van een lang vervlogen historische gebeurtenis. In en door de Maaltijd voltrekt zich de actuele gemeenschap tussen de levende Christus en zijn lichaam op aarde. De gekruisigde die wij gedenken is de Opgestane in ons midden. De Maaltijd is geen rouwmaal, maar een feestmaal. Wij ervaren door de Heilige Geest aan den lijve de vrucht van Jezus’ kruis en opstanding: de radicale vernieuwing en verheerlijking van ons leven en samenleven.

In de geschiedenis van de viering en de doordenking van de Maaltijd van de Heer is het niet eenvoudig gebleken om zowel aan de activiteit van Christus als aan die van de gemeente recht te doen. In de rooms-katholieke traditie bestond lange tijd de neiging om de nadruk zo op de bijzondere en werkelijke tegenwoordigheid van Christus in de elementen te leggen, dat het maaltijdkarakter en de actieve deelname van de gelovigen op de achtergrond raakte. In reactie daarop werd in de gereformeerde traditie beklemtoond dat de gelovigen in deze maaltijd kruis en opstanding van Christus gedenken, waardoor de werkelijke aanwezigheid en het bijzondere handelen van Christus in de Maaltijd gemakkelijk konden worden vergeten. Beide eenzijdigheden miskennen de structuur van de Maaltijd van de Heer. In de Maaltijd van de Heer zijn zowel Christus als de gelovigen actief en tegenwoordig (Konkordie van Leuenberg 15, 16). Omdat de Maaltijd van de Heer de actuele voltrekking is van de gemeenschap met Christus die ons leven vernieuwt, dient hij regelmatig en vaak gevierd te worden.

De Maaltijd van de Heer wordt gevierd door zijn gemeente, door hen die gedoopt zijn. Wanneer zij aan tafel gaan, belijden zij hun zonden, breken zij met ik-gerichtheid, ontvangen zij vergeving van zonden en beginnen zij een nieuw leven in dienst aan hun naaste en tot lof van God.

De vraag welke mensen tot de Maaltijd van de Heer genodigd zijn, wordt in verschillende gemeenten verschillend beantwoord. Een mogelijk antwoord is: zij die gedoopt zijn. Een ander mogelijk antwoord is: zij die de openbare geloofsbelijdenis hebben afgelegd. De Kerkorde zegt: ‘zij die Jezus Christus belijden en instemmen met de lofprijzing en door geloofsonderricht tot dit geheimenis zijn toegeleid’ (IX.2). In het Nieuwe Testament zijn drie dingen duidelijk. De Maaltijd wordt gevierd door de gemeente. De gemeente bestaat uit mensen die het geloof in Jezus Christus belijden. Mensen worden in de gemeente opgenomen door de doop. Op grond van deze drie grondgegevens kan ik het algemeen worden gezegd: de Maaltijd wordt gevierd door de gemeente, door de gelovigen, door de gedoopten. De vraag hoe om te gaan met hen die (nog) niet gedoopt zijn en zich tot de Maaltijd van de Heer geroepen weten, is daarmee nog niet automatisch beantwoord. De kerkenraad dient hier van geval tot geval, met oog voor bijzondere persoonlijke omstandigheden en met pastorale wijsheid, te beslissen.

De opgestane Christus is in de Maaltijd aanwezig door middel van het brood en de wijn, die door de instellingswoorden worden gesteld tot teken en zegel van zijn werkelijke presentie. Door brood en wijn te eten en te drinken, komen de gelovigen zichtbaar, tastbaar en proefbaar in verbinding met het lijfelijk bestaan, het vlees en bloed van de gekruisigde en opgestane Heer. De Opgestane leefde als sterfelijk mens op aarde, en leeft nu bij God in de hemel. Door het werk van de Heilige Geest is Hij zelf aanwezig in het geven en ontvangen van brood en wijn.

Het brood en de wijn zijn in de Maaltijd niet rechtstreeks, in letterlijke zin het lichaam en het bloed van Christus. In de rooms-katholieke traditie heeft de directe gelijkstelling van brood en wijn met lichaam en bloed lange tijd voorop gestaan. Naar protestants inzicht miskent een dergelijke rechtstreekse gelijkstelling het geheim van Christus’ tegenwoordigheid in de Maaltijd van de Heer. Dit betekent niet dat de Maaltijd in de protestantse traditie slechts een herinneringsmaaltijd is. Zowel Luther als Calvijn beamen de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in en door brood en wijn. Weliswaar wordt deze werkelijke tegenwoordigheid in de lutherse en in de gereformeerde traditie verschillend uitgelegd, maar beide tradities houden vast dat de bijzondere tegenwoordigheid van Christus in de Maaltijd gebonden is aan het eten van brood en het drinken wijn. Door dit brood te eten en deze wijn te drinken hebben de gelovigen gemeenschap met lichaam en bloed van Christus, zijn zij concreet verbonden met het leven van de gekruisigde en opgestane Heer. De tegenwoordigheid van Christus en de gemeenschap met Hem zijn het werk en het geheim van de Heilige Geest.

In de viering van de Maaltijd ontvangen wij Jezus Christus als de ultieme goede gave van God. Zoals God de Vader zijn Zoon aan ons en voor ons gegeven heeft, zo heeft de Zoon zichzelf aan ons en voor ons gegeven tot in de dood. In het Nieuwe Testament wordt deze gave van Jezus een ‘offer’ genoemd, een gave aan God. (Efeziërs 5:2; 1 Petrus 1:19). Jezus’ liefdevolle overgave aan de mensen en aan God tot in de dood is een offer in ‘ethische’ zin.

Om de heilvolle werking van Jezus’ levensovergave nader te verduidelijken wordt zijn dood ook aangeduid als cultisch reinigingsoffer (of: zondoffer) (Romeinen 3:25; Hebreeën 9:11-14). Op de grote verzoendag werden in het heiligdom een bok en een stier geslacht en werd hun bloed gesprenkeld om verzoening te bewerken voor de hogepriester, het heiligdom en het volk. (Leviticus 16). De interpretatie van Jezus’ zelfovergave als cultisch reinigingsoffer betekent niet dat het ‘offer’ van Jezus’ leven op dezelfde manier werkt als het bloedig slachtoffer in het heiligdom. Jezus’ zelfovergave tot in de dood overtreft alle andere offers (Hebreeën 9:14) en is genoeg voor alle zonden (Hebreeën 9:25-26). Het is een offer voor ‘eens en altijd’ (Hebreeën 9:11). Mensen hoeven daarom geen cultische offers meer te brengen om met God in het reine te komen. Wat past bij Jezus’ zelfovergave is een nieuw leven in liefde en dienst aan anderen en in lof aan God. In overdrachtelijke zin kunnen dit nieuwe leven en deze lof een ‘offer’ worden genoemd (Romeinen 12:1; Hebreeën 13:15-16; 1 Petrus 2:5).

In de Maaltijd van de Heer ontvangen wij het offer van Jezus Christus als genadegave van God. En wij beantwoorden deze gave van God met lof en dank en een nieuw leven in liefde, vrede en gerechtigheid. Dit zijn doxologische en ethische ‘offers’; geen cultische offers die ons met God verzoenen. Verzoening met God is Gods gave en Gods werk aan ons. Leven uit deze gave in verzoening met elkaar is ons werk en onze gave aan God. Beide, Gods gave aan ons en onze gave aan God komen in de Maaltijd van de Heer tot uitdrukking.

In de rooms-katholieke traditie wordt de Maaltijd van de Heer als offermaaltijd gezien, waarin het offer van Christus op liturgische wijze wordt geactualiseerd en present gesteld. Dit werd soms zo opgevat dat Christus door de kerk, in de gestalte van de priester, opnieuw aan God wordt geofferd. In de protestantse traditie wordt benadrukt dat het offer van Christus voor eens en altijd (Hebreeën 9:11) is gebracht op Golgotha en dat dit offer de grote gave van God aan ons is; niet een gave van ons mensen aan God. Onze gaven aan God in liefde, dankzegging en lofprijzing zijn geen voortzetting of herhaling van Christus’ offer, maar ons antwoord daarop.

Vragen bij paragraaf 4

* In de tekst wordt gesteld dat de Maaltijd geen rouwmaal is, maar een feestmaal. Herken je dit?

* Vanouds wordt in de kerk het vieren van de Maaltijd verbonden met de herinnering aan de verzoening met God. Speelt de verzoening voor jou een rol bij het vieren van de Maaltijd?