Bezinning heilig Avondmaal

Als commissie Vorming, Eredienst en Toerusting hebben we een start gemaakt met een bezinning op de viering van het heilig Avondmaal. We spreken met elkaar over de praktische zaken en de manier van vieren, maar zeker ook over de betekenis van wat we noemen de Maaltijd van de Heer.

We ervaren het als zeer goede gesprekken, die we in het seizoen 2018-2019 ook gemeentebreed zouden willen voeren. De komende maanden verdiepen we ons in de manieren waarop de dat zouden kunnen doen.

Het is ons verlangen om met jong en oud te spreken over hoe, maar zeker ook wat we met het Avondmaal vieren en waarom. We hopen dat het zal leiden tot een verdieping van ons verstaan, vieren en beleven.

Volgende week is er weer gelegenheid om deel te nemen aan de Maaltijd van de Heer. Dit jaar zullen we in de voorafgaande week steeds een stukje in de Weekbrief en/of op de website plaatsen. Het zijn fragmenten uit een notitie die prof. dr. Jan Muis [geen familie van de predikant] schreef om in de gehele PKN het gesprek over het Avondmaal op gang te brengen, inclusief enkele vragen ter bezinning of gesprek bij. U kunt het lezen en overdenken, als voorbereiding ook op de viering van volgende week.

Begin januari ging het over de vraag in welke zin het avondmaal een ‘maaltijd van de Heer’ is. Deze keer wordt de ‘instelling’ van het avondmaal behandeld.

2. DE INSTELLING VAN DE MAALTIJD VAN DE HEER

Hoe Jezus Christus in de viering aanwezig is, heeft Hij zelf aangeduid toen de Maaltijd werd ingesteld. In de nacht waarin Jezus werd uitgeleverd (1 Korintiërs 11: 23), heeft Hij een Pesach-maaltijd met zijn leerlingen gevierd waarbij hij hun brood gaf met de woorden ‘dit is mijn lichaam’, en een beker met de woorden ‘dit is mijn bloed (van het verbond)’ (Matteüs 26:2627; Marcus 14:22-23). Met deze woorden heeft Jezus het brood en de wijn die Hij gaf, gelijkgesteld aan zijn lichaam en bloed, zijn eigen leven dat Hij zou geven. Paulus en Lucas voegen daar nog aan toe dat Hij heeft gezegd ‘doe dit, telkens opnieuw, om mij te gedenken’ (1 Korintiërs 11:24-25; Lucas 22:19), dat wil zeggen: blijf later doen, telkens opnieuw, wat wij nu doen in dit avondmaal: brood en wijn geven en ontvangen als mijn lichaam en bloed. De Maaltijd die de gemeente nu viert, staat op één lijn met de maaltijd die Jezus toen vierde met zijn leerlingen. Wat toen gebeurde, gebeurt in elke viering van de Maaltijd opnieuw. Omdat Jezus met deze woorden de viering van de Maaltijd heeft ingesteld, worden ze instellingswoorden genoemd.

De instellingswoorden geven ons enkele duidelijke aanwijzingen voor de viering van de Maaltijd. De Maaltijd van de Heer wordt gevierd door brood te breken en wijn te schenken; door brood en wijn te geven en te nemen; en door daarbij de woorden van Jezus uit te spreken en te horen: ‘Dit is mijn lichaam’ en ‘Dit is mijn bloed (van het verbond)’. De bijzondere combinatie van deze gaven, handelingen en woorden maken een maaltijd tot de Maaltijd van de Heer. In en door deze bijzondere gaven, handelingen en woorden wil de Heer zelf zichtbaar, tastbaar en hoorbaar in zijn gemeente aanwezig zijn. De bijzondere gaven zijn brood en wijn, voedsel en drank die mensen hebben gemaakt door graan en druiven te bewerken; zij worden ook ‘elementen’ genoemd. De bijzondere handelingen zijn danken en loven, breken en gieten, geven en nemen, eten en drinken. De bijzondere woorden zijn de woorden waarmee Jezus brood en wijn gelijk heeft gesteld aan zijn lichaam en bloed.

Deze elementen, handelingen en woorden horen bij elkaar. In de Maaltijd van de Heer zijn de gaven niets zonder deze handelingen en deze woorden, de handelingen niets zonder deze gaven en deze woorden en de woorden niets zonder deze gaven en deze handelingen. Door deze elementen, handelingen en woorden is de Maaltijd van de Heer een teken en een symbool.

Elke viering van de Maaltijd bestaat in de kern uit deze drie onderdelen. De voorganger citeert de instellingswoorden, breekt het brood en giet de wijn en geeft ze aan de tafelgenoten en spreekt daarbij passende uitdelingswoorden uit. De gemeente hoort de instellingswoorden en de uitdelingswoorden en ontvangt brood en wijn als het lichaam en bloed van Jezus Christus. De woorden en handelingen van de voorganger herinneren de gemeente aan de woorden en handelingen van Jezus tijdens zijn maaltijd in de nacht van de uitlevering.

We zeggen argeloos dat de voorganger ‘de instellingswoorden’ citeert. De instellingswoorden zijn ons echter door Paulus, Marcus, Matteüs en Lucas in verschillende vorm overgeleverd. Wat Jezus precies heeft gezegd, weten we niet. Strikt genomen citeert de voorganger dus niet Jezus, maar de oudste, bijbelse overlevering. Om zo dicht mogelijk bij Jezus te blijven en de eenheid van de viering nu en de maaltijd van Jezus en zijn leerlingen toen duidelijk te maken, citeert de voorganger de bijbelse formuleringen van de instellingswoorden.

Over de precieze verhouding en verbinding tussen deze drie onderdelen bestaat vanouds verschil van inzicht tussen de rooms-katholieke en protestantse geloofstraditie. In de rooms-katholieke liturgie bidt de priester eerst om de Heilige Geest (epiklese) en wijdt hij daarna brood en wijn tot lichaam en bloed van Christus (consecratie). Daarna worden tijdens het breken van het brood en het gieten van de wijn de instellingswoorden gesproken. Ook in de protestantse liturgie wordt de Heilige Geest aangeroepen, maar naar protestants inzicht worden brood en wijn niet tot lichaam en bloed van Christus gewijd (geconsecreerd) door de voorganger. Brood en wijn krijgen door de Heilige Geest een andere functie, die wordt uitgedrukt door de instellingswoorden: zij worden teken van het lichaam en bloed van Christus. Om de suggestie van consecratie te vermijden worden in de gereformeerde orde voor de Maaltijd de instellingswoorden apart geciteerd, als een korte schriftlezing. In de eerste orde voor de Maaltijd in het Dienstboek worden de instellingswoorden geciteerd in het Tafelgebed; dit is echter geen consecratie.

Vragen bij paragraaf 2

– Hoe belangrijk zijn voor jou de zogenaamde instellingswoorden ‘dit is mijn lichaam’, ‘dit is mijn bloed’, en ‘doe dit, telkens opnieuw, om mij te gedenken’?

– Zou je ook andere woorden kunnen gebruiken? Welke bijvoorbeeeld?

Reacties zijn gesloten.